'Ze komen,' gilde Lord Monkey.
Iedereen rende naar buiten, naar de muur.
En inderdaad. Een eindje verder kwam het Deense leger in actie. De slingers werden in stelling gebracht en de eerste steenblokken ramden de kasteelmuren. Het dreunde oorverdovend. Overal stof en gillende mensen. Er werd door elkaar gelopen op de binnenplaats. De mannen op de muren hielden alle hoeken in de gaten.
Tijdens de aanval van de rotsblokken (de muren hielden wonderwel) renden, het leken wel honderden, Denen met ladders in de richting van de muur. Er was geen slotgracht; dus konden ze rechtstreeks door naar de kasteelmuren. De eerste ladders werden er tegenaan gezet en de Denen renden één voor één naar boven.
'Kookt de pek al,' schreeuwde Lord Nothingham. Emmers werden doorgegeven en bovenaan de muren naar beneden gekieperd. Denen vielen gillend de ladders af; maar ze kwamen onafgebroken. Diegenen die niet naar beneden werden geduwd, of geraakt door een pijlenregen; werden overhoop gestoken door het handjevol baronnen bovenop de muur.
Na een intense strijd die uren duurde, viel de schemering in en de Denen namen de benen.
Opgelucht haalde iedereen adem. Niemand leek dodelijk gewond te zijn. De binnenplaats lag bezaaid met dode Denen en helaas een aantal van de vorige bewoners van het kasteel.
Uithijgend zaten ze bij Djali de chirurgijn. Zij verzorgde de oppervlakkige wonden en ondertussen
bespraken ze hun tacktiek. Ze waren verbaasd dat de Denen gevlucht waren; maar aan de andere kant in het donker kon er ook niet gevochten worden.
De nacht viel en iedereen legde zich te rusten; nu ja, iedereen. Er waren een aantal die twijfelden. Waar waren ze nu helemaal mee bezig. De koning had toch getekend en hij vocht nu om te laten weten dat er niet met hem te sollen viel. Daar was toch ook iets voor te zeggen?
Het is nu nacht tot Donderdag 12 september 22.00 uur.
Een gele kanarie fladderde door een spleet het kasteel binnen en landde op de schouder van Graaf Oto.