Het tuigage aan boord maakte krakende geluiden door de wind. Het keten van het anker kletterde heen en weer en de neergehaalde zeilen rafelden een beetje. Dit alles verhinderde het geluid van de gedempte voetstappen, zacht gefluister en het gedrup van natte kleren op dek. Met tien klommen ze aan dek, hun groene verf bijna helemaal door het zeewater weggewassen terwijl het licht van de maan en sterren weerkaatst werd in het water dat zich rond hun voeten verzamelde. In hun vreemde eigen taaltje besloten ze de trap op te stappen en de eerste deur naar binnen te gaan. Vandaar volgden ze een gang en gingen de eerste kamer binnen. Deze kajuit was groot en er lag iemand in het bed te slapen. Het bleek een vrouw te zijn. Ze maakten haar wakker, waarna ze grote open ogen zette, en verdoofden haar meteen met een product nog voor ze kon gillen. Snel namen ze haar lichaam mee en sprongen terug in zee.
Miejster, die al niet echt vast had liggen slapen en dacht dat hij zich geluiden had ingebeeld, sprong meteen recht bij het horen van de plons. Hij ging naar Debby’s kamer, maar vond haar niet.
‘Alarm!’ riep hij zo luid als hij kon, terwijl hij de trap naar het niveau onder dek afging. ‘Wakker worden! Debby is ontvoerd!’
Hank keek hem kwaad aan, ondanks zijn nog half gesloten ogen, en Graafoto was als eerste klaar met zijn kleren aan.
‘Hoezo is ze ontvoerd?’ vroeg hij, zijn zwaard aan zijn riem gespend.
‘Ik dacht dat ik geluiden hoorde, maar toen ik een plons in het water hoorde en haar kamer ging nakijken, was ze weg. Iemand moet aan boord zijn gekomen en zwemt nu terug naar het strand, met Debby!’ riep Miejster, alsof hij bang was dat hij dat punt nog niet duidelijk genoeg had benadrukt.
‘Dan kunnen we hen nog inhalen,’ zei Graafoto. Hij keek wie er nog klaar was en wees meteen de eerste twee aan. ‘DrWho en V8, ga de sloepen klaarmaken, Woogle jij ook!’
Ze gingen meteen naar dek en boven hen hoorden ze gestommel, terwijl de rest zich ook probeerde klaar te maken.
‘Uit je nest, ondankbaar joch,’ zei Hans toen Hank niet eens de moeite deed om op te staan. Hans verkocht hem een mep en Hank viel met luid gekreun uit zijn hangmat. Luid vloekend en onder het alziend oog van Graafoto en Miejster kleedde hij zich sneller dan ooit in zijn leven aan.
‘Mooi, ze liggen al klaar in het water,’ zei Miejster toen hij ook aan dek kwam.
‘We hebben groenachtig water gevonden,’ zei Kauna.
Miejster bestudeerde het aandachtig. ‘Misschien zijn het groengekleurde mannen deze keer?’
‘Maakt niet uit. Binnenkort zijn ze roodgekleurd,’ gromde DrWho.
Iedereen klom in de twee sloepen en ze roeiden zo snel als ze konden. Miejster had bijna zin om Hank uit de sloep te duwen toen hij zich ontspannen uitrekte en gaapte, alsof het hem helemaal niet boeide.
‘Ik zie ze!’ riep Hans vanuit de andere sloep naar Graafoto. Hij stak zijn hand op ten teken dat hij het had gehoord en zag ook tien groengekleurde mannen op het strand de bossen invluchten. Eentje had een bewusteloos lichaam over zijn schouder. Een man bleef als laatste achter, zijn handen achter de rug.
‘Iemand pijl en boog bij zich?’ vroeg Miejster. Iedereen schudde zijn hoofd. Miejster keek Graafoto aan.
‘Het lijkt me dat u het begrepen heeft, edele heer. Wij zijn het kwetsbaarst als we aan land komen, waardoor hij met een lange afstandswapen ons makkelijk kan verzwakken,’ zei Graafoto.
‘Niet per se. Ik heb nog studies gedaan-’
‘Ongetwijfeld, als chique meneer,’ onderbrak Hank hem, wat hem al snel een oorvijg opleverde van Kauna.
Miejster negeerde hem, al kwam er een gefronst streep bij op zijn voorhoofd, en vervolgde: ‘-en kort daarna was die oorlog met de noordelijke provincie. In die tijd heb ik in dienst van het koninklijk leger berekeningen over aantal, afstand, tijd en van die zaken moeten maken uit naam van de vorige koning.’
‘Dus?’
‘Het wapen met het verste bereik is een kruisboog, maar die kunnen ze vast niet maken, als ze nog geen doenlijke kledij hebben. Die hadden wij ook niet mee, dus dat kunnen ze onmogelijk hebben. Daarna de gewone boog. Afgaand op gewone primitieve bogen, kan ik bepalen vanaf welk punt hij ons zou kunnen kwetsen.’
‘Er begint me iets te dagen, waar ik zie het nog niet voor me,’ zei Woogle.
‘Iedereen hier kan zwemmen. Wanneer ik het zeg, gaan we onze sloepen uit, keren die om, en schuilen eronder om het laatste stuk beschermd aan land te komen. Ademen doen we onder het luchtgedeelte van de sloep.’
Iedereen ging ermee akkoord, zelfs Hank, al had dat een dreigende vuist gekost.
‘Nu!’ riep Miejster. Net op het moment dat ze uit het water sprongen, nam de man zijn pijl en boog vanachter zijn rug en begon te mikken. Al watertrappelend was het een heel karwei om de sloep om te keren, maar het lukte hen uiteindelijk toen de eerste schot werd gelost. In de sloep van Hans bleef een pijl steken.
‘Hank, afstand, wil je?’ zei Kauna geïrriteerd toen hij nogal dicht was.
Hij zweeg terwijl ze allen moeizaam vooruit zwommen. Af en toe hoorden ze een doffe klap van een pijl die hun sloep raakte.
‘Eén vraagje, o edele supergenie,’ zei Hank. ‘eens aan land zijn we zo goed als blind. Die man kan ons evengoed aan het opwachten zijn bij het water met een zwaard.’
‘De jongen heeft voor eens gelijk, Miejster,’ zei Graafoto.
Op dat moment raakte een pijl hen zo hard dat deze door de sloep kwam. Miejster brak deze af en staarde door het gat.
‘Je moet niet bang zijn, Hank, want ik kan hem nu zien. Hij staat er nog. Wat zijn ze onderontwikkeld zeg,’ gniffelde Miejster. Al weldra voelden ze land onder hun voeten en waren ze helemaal uit het water. Ze kwamen langzaam dichterbij, tot ze een laatste pijlschot hoorden en de man schreeuwend dichterbij kwam.
‘Laat de sloep vallen! Hij heeft geen pijl meer geladen nu!’ riep Miejster. Hij had steeds de tijdsinterval berekend hoe snel hij pijlen kon afschieten. Ze waren nu zo dicht, dat de groengekleurde man ten dode was opgeschreven.
Ze trokken hun zwaarden of messen en keken de man aan. Plots bleek dat hij een speer had, die hij onverwachts smeet. Miejster keek niet of deze doel trof, maar stak samen met DrWho zijn zwaard in de groengekleurde man, die al snel in elkaar zeeg.
‘Natjuh!’ riep Kauna schril, maar het was te laat. De speer stak dwars door haar hals terwijl er bloed langs het hout druppelde.
Einde van Nacht 2. Natjuh was de beschermengel.
Dag 3 duurt tot morgenavond 22.00 uur.