Hans schrok wakker van het kabaal buiten. Door de slapers in zijn ogen heen kon hij zien dat het nog nacht was. Toch werd het geluid steeds luider. Er klonk gegil van vrouwen, het gekletter van wapens op elkaar, een pees van een boog die loste, een brekend geluid van glas en de ‘woesj’ van iets die vlam vatte.
Hij sprong uit bed, deed snel een broek aan, nam zijn zwaard en verliet zijn ronde houten hutje.
‘Hans, naar het zuiden!’ klonk de stem van Graafoto. Hans gehoorzaamde en volgde een groep mannen die ook op commando van Graafoto naar het zuiden liepen. Daar waren enkele paarsgekleurde mannen bezig hun mannen neer te vellen. Er ontstond een bres en enkele braken door. Een vrouw werd neergestoken en Hans stak de dader neer die snel neerzeeg in het bloed van de vrouw.
Al snel kwamen enkelen helpen en werden alle paarskleurige mannen afgemaakt.
‘Dat was nipt,’ zei Graafoto, de zweetdruppels van zijn bebloed voorhoofd afvegend.
‘De kapitein roept jullie,’ kwam Natjuh melden. Zuchtend stonden ze op en gingen naar het strand.
Daar stond de robuuste man in wit kledij dat vreselijk vloekte met zijn zwarte baard.
‘Wie had er de wachtcontrole!’ riep hij verhit.
‘Pluys, Kapitein,’ zei Kauna even verderop.
‘Breng die schoft bij me!’
‘Hij is getroffen door een pijl, heer,’ zei Woogle.
Hij vloekte. ‘We zijn hier pas drie dagen, hebben eindelijk een nederzetting gebouwd, en dan worden we al overvallen. Het is de bedoeling dat we hier een land stichten uit naam van de koning Thalion!’
Iedereen zweeg. Ze hadden het verhaaltje al vaak genoeg gehoord. Twintig hutjes gebouwd, eten eindelijk kunnen verzamelen, drinkplaats gevonden,…
‘Vergeef me, kapitein, maar dat hebben we zelf allemaal ervaren,’ zei Hank, een jonge knaap die ondanks zijn voorzichtige manier van spreken te snel langs zijn neus sprak. Al zat niet iedereen daarmee in, aangezien hij de gedachten zei van iedereen en er persoonlijk de aframmelingen voor opnam. Hans glimlachte.
‘Denk je dat je het beter weet! Ik zal je eens zeggen! Onze taak is het maken van een kolonie voor het koninkrijk Lilordun en…’ maar ze kwamen er nooit achter wat de taak nog was. Een pijl trof de kapitein in zijn keelgat. Iedereen keek om en ze zagen opnieuw paarsgekleurde mannen.
‘De zee in!’ riep iemand, en wegens hun angst en schrik gehoorzaamden ze zonder nadenken. De sloepen nemen konden ze niet meer, maar zover zwemmen naar het schip was het niet. Enkelen konden ook niet zwemmen, en verdronken dus, of anderen werden door pijlen getroffen. Gelukkig kon de vijand ook niet zwemmen en waren ze veilig als ze wegraakten of buiten schot bleven.
Bij de fregat aangekomen bedacht Hans zicht hoe hij aan boord kon komen, toen net het uiteinde van een touwladder naast zich viel. Snel klom hij aan boord en zag Miejster en Debby. Twee personen die deze reis hadden gefinancierd en aan boord waren gebleven om het schip te bewaken.
‘Wat gebeurde er? We hoorden het rumoer tot hier,’ zei Debby die andere overlevenden hielp.
‘Ik weet het niet,’ zei Hans tussen het happen naar lucht door. Honderd meter verder aan land zag hij alle hutjes vlam vatten.
‘We werden overvallen. Pluys stond in voor wachtcontrole, maar werd meteen door een pijl geraakt. Toen kwamen de paarsgekleurde mannen binnen. Nog een geluk dat Pluys’ lijk door het dak van V8powers dak viel, of ze had ons niet meer kunnen wekken,’ zei Graafoto.
‘Waar is de kapitein?’ vroeg Miejster.
Graafoto schudde zijn hoofd.
‘Wat doen we nu?’ vroeg DrWho. Hij was stil, maar een zeer bekende barbaar en handig met de bijl. Er ging het gerucht dat hij een gevangene was die zijn vrijheid kreeg om te helpen bij het stichten van deze kolonie. Een ander gerucht was dat hij aan boord was gekropen tijdens het vluchten van gokschulden.
‘Ik zeg blijven. Binnen tien dagen zal er een tweede schip komen,’ zei Miejster.
‘We hebben geen voedsel en drinken voor tien dagen. En ik heb geen zin om steeds als een bang kieken op dit schip te blijven,’ zei Hans. Hij haatte de zee en was eigenlijk tegen wil met de kolonie meegegaan. Thuis in Lilordun had hij een volgens hem onterechte beschuldiging begaan. Een jonge knaap had zijn bakkerij willen vernietigen. Na een gevecht was de jongen ongelukkig met zijn hoofd gevallen en blijkbaar was dat een zoon van een belangrijkere ambachtsman geweest. Nadat Hans wat rum had gedronken, was die knaap gekomen en nadat hij schedelbreuk had geleden, was die stadswacht gekomen en had hem opgepakt. De dag erna zat hij in het scheepsruim.
‘Ik stel voor dat we de rest van de nacht rust nemen en dan in de ochtend zien we wel weer,’ zei Woogle.
De rest stemde in, half met tegenzin, maar iets anders was er niet.
Tegen de volgende zonsopgang was iedereen al terug wakker van enkel wat te knikkebollen. Ze besloten te blijven, mede door de rijke Miejster en Debby die zich wilden bewijzen.
‘Jullie denken enkel aan het geld dat jullie eruit halen, stomme hielenlikkers van de koning!’ beledigde Hank.
‘De wenende kleuter spreekt best vlot, ook al was hij nogal zwijgzaam toen ze je verhoorden over die overval,’ wierp Debby tegen.
Hank bloosde, maar Natjuh gaf zelf antwoord: ‘Toch heeft hij een goed punt. We slechts met zijn tienen, waar we voorheen met bijna dertig waren.’
‘Maar beeld je eens in wat voor een invloed dat zal hebben op onze reputatie als we het hier levend vanaf brengen en alsnog een nederzetting weten te heropbouwen?’ zei Kauna.
Meteen werd het idee naar roem en rijkdom de vredestichter, ook al waren Miejster en Debby daar pas net voorheen mee uitgescholden.
Moordloze nacht eindigt en begin dag 1 tot morgenavond 22.00 uur