Tachondar rekte zijn spieren uit en werd wakker, maar voor eventjes liet hij zijn ogen nog gesloten.
Hij ademde de zachte geur van het gras diep in, luisterde naar de vogels in de verte en voelde een briesje wind over zijn lange haren strelen. Een paardenbloem kietelde zijn vingers en toen opende hij zijn ogen. Iets in zijn ooghoek verraade de aanwezigheid van een vreemdeling. Zo snel als hij kon sprong hij recht en hield zijn hand klaar op de pummel van zijn zwaard, klaar om deze te trekken tegen elke dreiging.
De man voor hem keek verschrikt op toen de halfelf in een fractie van een seconde gevechtsklaar stond. Tachondar schatte zijn mogelijke tegenstander in. Hij voelde dat er iets anders aan deze man was. Het was zijn "zesde zintuig" zoals hij dat zelf noemde. Als hij iets kwijt was, kon hij zich op zijn innerlijk concentreren en ging toen op gevoel af, waarna hij het verloren voorwerp terug vond. Zodra hij een gezicht zag, kon hij het grootste deel van een persoons karakter inschatten en gevaar in zijn rug werd hij altijd gewaar door een vreemd onheilspellend gevoel in zijn achterhoofd.
Maar deze man had hem beslopen, wie weet hoelang in zijn aanwezigheid vertoeft en keek hem nu vreemd aan. Dit kon niet zomaar een man zijn. Ook kan hij zijn gezicht niet lezen. Een vreemd verleden, dat wel, en klaar voor een strijd als het erop aan zou komen. Toch keek de man vastberaden en onverschrikt terug. Hij deed zelfs geen moeite recht te staan en dronk wat van zijn dampende thee.
Toch keek de man vreemd naar het gelaat van de lange halfelf.
'Wat ben jij?' vroeg hij toen.
Tachondar liet zijn hand los, maar bleef toch op de hoede. Goede keuze. Praten deed hij liever dan vechten, en het was zoveel zinvoller.
'Uniek,' antwoordde hij.
De man trok een wenkbrauw op. 'Je bent geen mens, noch ben je een elf. Voor beide lijk je teveel op het andere ras, en toch is je voorkomen vreemd.'
Deze keer stond Tachondar verbaasd op te kijken. Elfen kwamen zelden onder het zicht van een mens. Daar stond tegenover dat dit geen ordinaire man was en dus wel degelijk ooit elfen had kunnen leren kennen.
'Elfen leven verborgen en tonen zichzelf niet,' zei hij.
'Ik leefde ook verborgen. Thee?'
Tachondar nam een kop thee aan, maar dronk het niet. De man had het wel uit dezelfde schenkpot geschonken van zijn eigen kopje. Toen de halfelf argwanend naar de thee keek, nam hij een zelf een slokje.
'Als het vergiftigd was, dan was ik dat nu ook.'
Toen dronk Tachondar en proefde de camillethee. 'Wat brengt een vreemde man zoals jij hierheen?'
'Het lot. Maar je hebt mijn vraag nog niet beantwoord.'
'Dat weet ik. En voor ik dat zal doen, laat mij jou dezelfde vraag stellen.'
De man keek de halfelf een beetje gepikkeerd aan. Tachondar had alvast de wijze van spreken als een elf in zijn mars. 'Ik weet niet of ik die vraag mag beantwoorden. Alleen dat ik hier iets te doen heb. Daarom moet ik je ook vragen hier zo snel mogelijk van weg te trekken.'
'Als ik dat nu niet eens wil?'
'Wat zou je hier te doen hebben op deze heuvel?'
'Die vraag kan ik evengoed terug stellen. Mijn zaken, zijn mijn zaken. Ik ben bang dat ik je moet vragen die zaken uit te stellen en deze heuvel te verlaten. Ik was hier eerder. Het is mijn heuvel.'
De twee keken zuchtend elkaar aan. Ze vreesden wat er komen zou en wilden het niet aanvaarden. Maar toch zou dit akelig uitlopen.
'Dit wordt mijn heuvel,' zei Tachondar toen op zachte toon, alsof het hem speet. 'Het is mijn heuvel.'