ha, ik had het zo mooi bedacht, het verhaaltje alvast geschreven en Graafoto gevraagd het voor me te posten.. moet ik het hem natuurlijk wel toesturen. We hebben onverwacht nog een dode, dus die is er nog niet in verwerkt.
Dieper en dieper de berg in ging het. De arme dwergen die in een rij aan elkaar waren vastgeklonken zagen algauw geen hand meer voor ogen, en herhaaldelijk stootten ze pijnlijk hun neuzen en tenen aan het lage plafond en de ongelijke vloer.
'Sneller! Sneller! Harder! Harder!' gilden de aardmannen en ze lieten hun zwepen knallen om hun gevangenen nog verder aan te sporen. En zo joegen ze voort door de tunnels dieper en dieper de Nevelbergen in.
Helemaal achteraan hobbelde Den Bever moeizaam mee. Ondanks de luxe van paarden had de reis hem al uitgeput en nu was hij aan het einde van zijn krachten. Terwijl de ketting die zijn polsen met die van zijn voorganger verbond steeds vaker gespannen kwam te staan omdat hij het niet bijhield, merkte hij opeens hoe de boeien met elke ruk wat losser leken te gaan zitten. Hijgend, en voorzichtig om de aandacht van de aardmannen niet op zich te vestigen, inspecteerde hij al rennend de boeien en zag dat de pin die ze afsloot bijna was doorgeroest en onder de druk verder en verder naar buiten boog. Bewust vertraagde hij nu een beetje, en met een laatste ruk brak de pin door en vielen de handboeien rinkelend op de grond, maar dat geluid viel niet op tussen dat van stampende voeten, klappende zwepen en geschreeuw. Toen de aardman die de rij sloot Den Bever voorbij rende om DrWho een duw te geven, liet Den Bever zich zonder aarzelen vallen en hij rolde naar het donkerste gedeelte van de gang toe. Minutenlang bleef hij bewegingsloos liggen, maar hij had de moeite niet hoeven nemen: de aardmannen met hun stoet hadden de verdwijning van hun achterste gevangene helemaal niet opgemerkt. Aardmannen waren misschien goede vechters, en onuitputbaar en wreed, maar heel slim waren ze niet.
Toen het gestamp en geschreeuw en gelach en geklap eindelijk echo voor echo was verdwenen, kwam Den Bever overeind en begon zich op een tast een weg terug te zoeken naar de uitgang. Alles in hem schreeuwde dat hij om moest keren en de rest moest helpen, maar hij wist dat het zinloos zou zijn en dat de poging hem alleen zijn eigen leven zou kosten zonder dat de rest er iets aan zou hebben. En zo strompelde hij voort door de duisternis.
Den Bever was voor zijn gevoel al uren onderweg toen hij besefte dat de tunnel die hij nu volgde de berg niet uitliep, maar er juist verder in. Hoewel hij zich geen afslagen kon herinneren, moest hij er één gemist hebben. De stenen muren werden klam en de lucht werd steeds kouder en doodser. In de verte klonk een zacht getik, als van water dat op rotsen drupte.
Volslagen onverwacht hield het pad op en bijna viel Den Bever voorover in iets dat, voor zover hij kon zien, een gigantisch ondergronds meer leek. In de verte doemde nog net een eilandje op in de duisternis. Moedeloos ging Den Bever zitten, en begon zijn schoenen uit te trekken om zijn blaren te inspecteren, toen zijn hand iets raakte op de stenen bodem. Hij pakte het op. Glad, rond, licht. Het glom vaag in de duisternis. Een ring. Hoe kwam een ring terecht in dit door God verlaten oord? Den Bever wilde de ring net om zijn vinger laten glijden toen een zacht geplons hem op deed schrikken. Hij liet de ring in zijn zak vallen en sprong op. 'Wie is daar?' riep hij met een stem die 10 maal terugkwam van alle kanten. 'Wie isss daar? Wie isss daar?'
Dat laatste was geen echo. Vanaf de oppervlakte van het water keken twee gloeiende groenige ogen hem aan. 'Wie daar isss dat vragen wij onsss ook af nietwaar, lieveling? Wie wie wie? Tisss geen aardssman, lieveling, geen aardssman.' Het wezen verhief zich enkele centimeters boven het water en maakte een gorgelend geluid. 'Watissetdan? Watissetdan? Lekkers hapje?'
'Oh nee,' zei Den Bever verschrikt. 'Dat raad ik je af hoor, de laatste lieden die mij probeerden op te eten is het helemáál niet goed bekomen. Ssseg, ik bedoel, zeg, weet jij hier soms de uitgang?'
'Ja hoor,' zei het wezen - ik meld maar gelijk dat hij Gollem heette, want dat schrijft zoveel makkelijker - en het kroop op handen en voeten (of poten?) razendsnel over de ruwe ondergrond. In looppas ging Den Bever erachteraan en al snel begon de gang te stijgen en te stijgen. Na een uur of twee hield Gollem stil en wees Den Bever een kleine doorgang in de rotswand. 'Daarheen isss de uitssgang, nietwaar, lieveling? Maar eersst koomsen de aardmansen om je te prikken en dan gaan wij jou lekker op eetsen, nietwaar lieveling?' Toen schreeuwde het. 'Aardmansssen! Aardmansssen!'
En voordat Den Bever de kans had om zijn zwaard te trekken, verschenen 5, 6 aardmannen die de arme dwerg zonder meer doodden.
Voor Gollem zou dit de dag in zijn leven zijn die hij tot het moment van zijn dood het meest zou betreuren. En niet alleen omdat de aardmannen na de dood van Den Bever hem achterna gingen, en hij de kans niet kreeg een hapje Den Bever te proven.
EINDE VAN DE DAG
De burgers lynchen Den Bever
Zijn rol was Sjamaan
Beul Miejster doodt Debby
Debby was conversiewolf
Deze nacht eindigt om 22:00u
Dieper en dieper de berg in ging het. De arme dwergen die in een rij aan elkaar waren vastgeklonken zagen algauw geen hand meer voor ogen, en herhaaldelijk stootten ze pijnlijk hun neuzen en tenen aan het lage plafond en de ongelijke vloer.
'Sneller! Sneller! Harder! Harder!' gilden de aardmannen en ze lieten hun zwepen knallen om hun gevangenen nog verder aan te sporen. En zo joegen ze voort door de tunnels dieper en dieper de Nevelbergen in.
Helemaal achteraan hobbelde Den Bever moeizaam mee. Ondanks de luxe van paarden had de reis hem al uitgeput en nu was hij aan het einde van zijn krachten. Terwijl de ketting die zijn polsen met die van zijn voorganger verbond steeds vaker gespannen kwam te staan omdat hij het niet bijhield, merkte hij opeens hoe de boeien met elke ruk wat losser leken te gaan zitten. Hijgend, en voorzichtig om de aandacht van de aardmannen niet op zich te vestigen, inspecteerde hij al rennend de boeien en zag dat de pin die ze afsloot bijna was doorgeroest en onder de druk verder en verder naar buiten boog. Bewust vertraagde hij nu een beetje, en met een laatste ruk brak de pin door en vielen de handboeien rinkelend op de grond, maar dat geluid viel niet op tussen dat van stampende voeten, klappende zwepen en geschreeuw. Toen de aardman die de rij sloot Den Bever voorbij rende om DrWho een duw te geven, liet Den Bever zich zonder aarzelen vallen en hij rolde naar het donkerste gedeelte van de gang toe. Minutenlang bleef hij bewegingsloos liggen, maar hij had de moeite niet hoeven nemen: de aardmannen met hun stoet hadden de verdwijning van hun achterste gevangene helemaal niet opgemerkt. Aardmannen waren misschien goede vechters, en onuitputbaar en wreed, maar heel slim waren ze niet.
Toen het gestamp en geschreeuw en gelach en geklap eindelijk echo voor echo was verdwenen, kwam Den Bever overeind en begon zich op een tast een weg terug te zoeken naar de uitgang. Alles in hem schreeuwde dat hij om moest keren en de rest moest helpen, maar hij wist dat het zinloos zou zijn en dat de poging hem alleen zijn eigen leven zou kosten zonder dat de rest er iets aan zou hebben. En zo strompelde hij voort door de duisternis.
Den Bever was voor zijn gevoel al uren onderweg toen hij besefte dat de tunnel die hij nu volgde de berg niet uitliep, maar er juist verder in. Hoewel hij zich geen afslagen kon herinneren, moest hij er één gemist hebben. De stenen muren werden klam en de lucht werd steeds kouder en doodser. In de verte klonk een zacht getik, als van water dat op rotsen drupte.
Volslagen onverwacht hield het pad op en bijna viel Den Bever voorover in iets dat, voor zover hij kon zien, een gigantisch ondergronds meer leek. In de verte doemde nog net een eilandje op in de duisternis. Moedeloos ging Den Bever zitten, en begon zijn schoenen uit te trekken om zijn blaren te inspecteren, toen zijn hand iets raakte op de stenen bodem. Hij pakte het op. Glad, rond, licht. Het glom vaag in de duisternis. Een ring. Hoe kwam een ring terecht in dit door God verlaten oord? Den Bever wilde de ring net om zijn vinger laten glijden toen een zacht geplons hem op deed schrikken. Hij liet de ring in zijn zak vallen en sprong op. 'Wie is daar?' riep hij met een stem die 10 maal terugkwam van alle kanten. 'Wie isss daar? Wie isss daar?'
Dat laatste was geen echo. Vanaf de oppervlakte van het water keken twee gloeiende groenige ogen hem aan. 'Wie daar isss dat vragen wij onsss ook af nietwaar, lieveling? Wie wie wie? Tisss geen aardssman, lieveling, geen aardssman.' Het wezen verhief zich enkele centimeters boven het water en maakte een gorgelend geluid. 'Watissetdan? Watissetdan? Lekkers hapje?'
'Oh nee,' zei Den Bever verschrikt. 'Dat raad ik je af hoor, de laatste lieden die mij probeerden op te eten is het helemáál niet goed bekomen. Ssseg, ik bedoel, zeg, weet jij hier soms de uitgang?'
'Ja hoor,' zei het wezen - ik meld maar gelijk dat hij Gollem heette, want dat schrijft zoveel makkelijker - en het kroop op handen en voeten (of poten?) razendsnel over de ruwe ondergrond. In looppas ging Den Bever erachteraan en al snel begon de gang te stijgen en te stijgen. Na een uur of twee hield Gollem stil en wees Den Bever een kleine doorgang in de rotswand. 'Daarheen isss de uitssgang, nietwaar, lieveling? Maar eersst koomsen de aardmansen om je te prikken en dan gaan wij jou lekker op eetsen, nietwaar lieveling?' Toen schreeuwde het. 'Aardmansssen! Aardmansssen!'
En voordat Den Bever de kans had om zijn zwaard te trekken, verschenen 5, 6 aardmannen die de arme dwerg zonder meer doodden.
Voor Gollem zou dit de dag in zijn leven zijn die hij tot het moment van zijn dood het meest zou betreuren. En niet alleen omdat de aardmannen na de dood van Den Bever hem achterna gingen, en hij de kans niet kreeg een hapje Den Bever te proven.
EINDE VAN DE DAG
De burgers lynchen Den Bever
Zijn rol was Sjamaan
Beul Miejster doodt Debby
Debby was conversiewolf
Deze nacht eindigt om 22:00u