Al sinds ik klein was, intrigeerde het hogere me. Niet het duistere, niet het goede, maar het hogere. Nu ik ouder word, merk ik uiteraard welke aspecten mij het meest interesseren. Het doet me pijn te zien dat mijn volk van het slachten houdt. Niet enkel het slachten van de luipaarden, zwijnen, slangen, olifanten, dassen, apen en vele andere dieren, maar ook van de mensen uit een stam met dezelfde naam. We hebben het eten hoognodig, maar toch worden deze dieren gedood uit haat en niet uit noodzaak. Ze gebruiken zelfs niet het vlees en de huiden van deze dieren, maar enkel als plezier. Alsof de verleden geesten van al verslagen mensen uit de andere stammen nog in die dieren huizen en opnieuw moeten worden vernederd. Vraag ons niet wat we eten. Al kun je het raden. Geen dieren, planten zijn schaar. Inderdaad, een vorm van kannibalisme als gevolg. Zelf ga ik er vaak op uit. Een doodgeknuppeld luipaard of gevild en doodgebloede zebra zijn mijn voedsel. Lang nadat de mannen uit mijn stam verdwenen zijn, waag ik me eraan deze ‘heilige noodzaken’ te onteren en het als mijn voedsel te nemen. Al is het nog zo gevaarlijk, het heeft me een snelle renner gemaakt. Ik ren naar gebieden met vruchtbare begroeiing en smul op die zeldzame uren van fruit en groente.
Al heeft het narigheid gebracht. Onze grootste vijand, de Luipaardenstam, ontdekte het vruchtbare grond. Omdat ik de verkenner niet had gedood, maar gewoon was weggelopen, werd ik voor een angsthaas ontvangen. Gevolg? Een oorlog om het vruchtbare gebied waar niemand naar had omgekeken. Achteraf brandde het helemaal af. Toch hebben we de Luipaarden dan in de pan gehakt, maar ik was razend op mijn stam. Er was een groot feest en aan vlees van de mannen uit de andere stammen genoeg. Het was toen dat ik ontdekte dat mijn stam, de Wolven, een zeer grote liefde voor de duistere aspecten bezat. Veel sloeg ik er niet van aan, al leerde ik handige trucjes.
Daarna eindigde zowel mijn afkeer voor de stam en daarmee de enige thuisplaats die ik ooit had gekend. Er hadden veel dassen geleefd in die vruchtbare plek die nu waren gestorven. De stam Dassen had uit wraak een jacht op grote schaal op wolven gemaakt. Onze krijgsmannen vertrokken en vernietigden een dorp van de Dassen. Tegen de tijd dat we terugkeerden naar onze eigen dorp, zagen we een gruwel. Rook uit de strooien daken, kinderlijkjes in het vuur en onze vrouwen de keel doorgesneden na de verkrachting. De oude mannen werden net geëxecuteerd toen we half gewond terug kwamen. De Luipaarden die onze stam hadden aangevallen, kwamen op ons dreigend af. Ik smeet mijn speer weg en weigerde te vechten. Het was niet mijn manier. De oude sjamaan uit ons dorp zag dit en prevelde een vloek. Als verader van onze stam, kreeg ik benen van een luipaard. Het had een dubbele betekenis. Het kenmerkte me als een vijand van de stam – die nu toch zijn einde had gekend – en het strookte met mijn manier van angst voor het gevecht. De exacte woorden waren door de sjamaan als volgt nageklonken: ‘Met deze benen kun je sneller weglopen, zoals je gewoon bent.’
Het enige wat me nog rest van dat kamp is mijn wolventalisman. Slechts jaren later in een droom spookte de geest van de oude sjamaan door mijn geest en zei dat ik vervloekt was? Ik zou sterven aan de hand van een strijder, tot die tijd moest ik leven in schuld.
Eeuwen later loop ik nog steeds rond. Nog steeds heeft geen strijder me kunnen doden, en ik ben desondanks zelf een man geworden met lust naar gevecht. Het oude bloed van mijn afkomst in mijn aderen heeft ervoor gezorgd dat ik kannibalisme als een godenmaal heb aanvaard. Een geliefde herinnering aan vroeger via smaak.
De luipaardpoten heb ik nooit weg gekregen, al heb ik het vaak genoeg met toverkunsten geprobeerd. Dit verklaart mijn doorzichtige lichaam. De heldere kleren heb ik later genomen om nog wat enige kleur te hebben, hoe zielig dat ook klinkt.
De Vreemde overlas zijn geschrift en pinkte een traan weg. Noodgedwongen reisde hij met zijn laatste krachten na het eten en drinken van levenskracht om strijders in zijn doolhof los te laten. Hij hoopte dat ooit één van hen hem de verlossing van de dood zou geven. Het was de laatste dood die nog overbleef dat hij nog niet had ervaren, dood door toedoen van een krijger. Hij had zich laten verdrinken, ophangen, verpletteren door zware gewichten, springen van hoge gebieden, levend verbranden en veel meer, maar altijd bleef hij in leven. En het deed verdomde pijn.
Ze waren er bijna. Bijna bij het einde.
‘Dat is geen giftige slang!’ riep Laura. Ze liep door de eerste gang zonder gras, maar met zand. Een teken dat het einde in zicht kwam. De hemel was niet meer de eeuwige nacht, maar het was geen verbetering. Enkel als je van gietende regen en zwaar onweer hield. Laura nam wat nat zand en smeet het achter zich. Met haar voeten probeerde ze ook zoveel mogelijk zand naar achter te krijgen. Het hielp in kleine mate. De slang ving het soms op in zijn ogen en de regen verwarde zijn reukzintuigen. Hierdoor hadden ze steeds voorop kunnen blijven.
‘Genoeg,’ zei Miejster. Hij keerde zich om en liep naar de zijkant van de slang. De slang hapte en hij verdween in de bek van de slang. Plots sputterde er een zwaard door de schedel en vloog het bloed alle kanten op. Het hoofd van de slang viel terug op de grond en Miejster rolde eruit. Hij bloedde hevig aan zijn schouder waar een tand tong zijn vlees was binnengedrongen.
Graafoto en Laura keken hem opnieuw ongeloofwaardig aan.
‘Ik wil het einde vandaag nog bereiken,’ zei hij en ze moesten hard lopen om de sprintende Miejster bij te houden.
Hij hijgde. Eindelijk was hij de grot. DrWho keek om zich heen en voelde het zand onder zijn voeten. Wanneer hij zijn laarzen was kwijtgeraakt, kon hij niet meer herinneren. Het einde was nabij, dat was hij zeker. In sommige zijgangen zag hij nog steeds gras, maar hij bleef op het zand. Dat lokte hem ergens heen, en dat was het einde.
Het drietal zag hem eindelijk staan. De Vreemde.
‘Jij bent de volgende,’ zei Hans. Zijn begroeting werd enkel door een geschud hoofd beantwoord.
Ze stonden op een zandplein aan het einde van het doolhof. Allen waren blij, nu moesten ze nog enkel dat monster die het had gewaagd hen hierin te sturen doden.
Al snel kwamen DrWho en het andere trio bij hen via een andere uitgang.
‘Iedereen die wonden heeft opgelopen, zet een stap naar voren,’ zei De Vreemde. DrWho, die bij de stier enkele pijnlijke schaafwonden had opgelopen, kwam naar voren, net als Hans. De snee in zijn arm van een van de zwiepende takken op de helling bloedde nog steeds. Miejster, Artishocking en Kauna hadden elk ook wonden, klein en groot. Enkel Graafoto en Laura bleven staan.
‘Waarom ga jij niet naar voor?’ vroeg De Vreemde aan Graafoto.
‘Voor ik hierheen kwam, werd ik gewaarschuwd door de monniken van Tibet dat er iets me zou overkomen. Ik heb een pijnlijke wond opgelopen, maar door de zege van de monniken hou ik er niets aan over,’ antwoordde de Indiër.
De Vreemde knikte bedachtzaam. Er bleken toch nog enkele krachten op de wereld die hem vreemd bleven. De wereld was groot, vooral vierdimensionaal. Toen keek hij DrWho aan.
‘Jij hebt zeer groot gevochten. Je was het misschien waard als je wat meer anderen voor je had laten vechten.’
‘Wat voor eergevoel heb je daar aan?’
‘Herinner jullie dat jullie krijgers zijn. In dit doolhof had ik nooit gewild dat jullie samenwerkten. Ik koos strijders vanwege hun individualiteit. Daarin ben ik zwaar teleurgesteld, ondanks jullie krachten.’
Hij knipte in zijn vingers en de gewonden voelden een warme brandplek in hun nek. Een tatoeage van een wolfskop.
‘Jullie behoren mij nu al toe. De man die mijn verlossing zal brengen komt zonder een wonde. Zelfs zonder je monniken, Graafoto, voldoe je niet.’
Hij keek enkel nog naar Laura. ‘Zonde, maar ik heb jou niet één keer zien vechten. Je bent zeer slim, dat wel, maar niet degene die mij zou kunnen verslaan.’
De Vreemde keerde zijn rug. Degenen met tatoeages volgden vanaf nu zijn bevelen op en zouden snel genoeg de twee anderen kunnen doden. Daarna kon hij opnieuw op krachten komen om nieuwe strijders te zoeken.
‘Ik had het deze keer echt gehoopt....’
De Vreemde stapte weg terwijl het tweetal werd omsingeld.
De ronde is over. De slechten zijn met vijf, de goeden met twee.
Overige rollen:
DrWho - Leugenwolf (en de reden dat ik mistelde)
Graafoto - ziener (hij werd deze nacht nog gered door de heks en stierf niet)
Kauna - conversiewolf
Miejster - jager, aan het einde van nacht 2 geconverteerd
Hans - sjamaan
Artishocking - apostaat
Laura - heks
Bijzonderheden:
Mogelijk heb ik de verhoudingen slecht - goed niet zoals het hoorde opgesteld. Toch bedacht ik dat met een zeer goede organisatie in het burgerkamp alles mogelijk was.
De slechten waren zeer goed georganiseerd
Graafoto had het uiterst zwaar. De wolven waren niet enkel sterk georganiseerd, maar de burgers verdachten vaak in eigen kamp iemand voor slechterik. Eenieder wie in het burgerblok kwam, werd de dag daarna gelynched of opgegeten.
Dit was mijn eerste ronde en ik hoop dat het voor jullie zeer leuk was.
Bedankt! ^^