Finrod Felagund reed er graag op uit door de landen van Beleriand. In het jaar 305 van de eerste era was hij op jacht in het land van de rivieren, Ossiriand, het uiterst oostelijk gelegen gebied waar ook de Nandor vertoefden. Samen met Natjuh en Wooglepuff maakte hij tegen het vallen van de avond kamp op.
‘Wees stil, mijn twee nachtegalen,’ zei Finrod tegen Natjuh en Wooglepuff die een lied hadden zitten zingen uit Valinor.
‘Wat is er, mijn koning?’ vroeg Natjuh. Hij wenkte hen en ontzet van nieuwsgierigheid bereikte Wooglepuff als eerst de top van een helling, waarna ze zicht hadden over een groot stuk landschap.
Door het landschap zagen ze een grote groep hun kamp opmaken, lachend, zingend maar ze zagen er ook vermoeid en ziek uit. De groep bestond uit wel tweeduizend manschappen.
‘Wie zijn dat?’ fluisterde Wooglepuff.
‘Ik weet het niet, maar ze zien er allerminst kwaadaardig uit, en zo klinken ze ook niet,’ sprak Finrod.
Ze hielden het vreemde volk in de gaten, tot ze allen sliepen, en het geluid van gesnurk maakte Natjuh aan het giechelen. Langzaam naderden ze het kamp en zagen de nieuwelingen. Bijna allen hadden bruin haar en grijze ogen, waren van gemiddelde lengte en sliepen diep. Hun oren waren niet puntig en hun huid leek geschonden. Enkelen waren jong, anderen zagen er oud uit, een merkwaardig fenomeen.
Wooglepuff schrok toen er een luide stem klonk en zag dat haar koning Finrod Felagund bij het middelste kampvuur aan het zingen was. Het was een lied over doorzettingsvermogen, een lied dat was gemaakt toen de elfen de lange reis naar Valinor hadden gemaakt. Natjuh, die een eindje verder stond, begon de tweede stem te zingen en Wooglepuff sprong ook in.
Een voor een werd iedereen wakker, kijkend waar die goddelijke zangstemmen vandaag kwamen. Finrod Felagund begon te spreken met hun leider, Bëor de Oude, en ze kwamen te horen dat ze zichzelf mensen noemden, maar Finrod besloot hen Edain te noemen.
Ze luisterden bondig naar de verhalen en het zingen van Wooglepuff, Natjuh en Findor. Bëor de oude volgde Finrod mee naar Nargothrond, en liet zijn zoon Baran leider worden. Omdat de Nandor verontrust waren met deze mensen zo dicht bij hen, vroeg Finrod, ondertussen de alom bekende mensenvriend, aan Thingol van Doriath of ze bij een uithoek van de bossen van Doriath mochten verblijven, dat bekend werd als Estolad na goedkeuring.
Vaak ging Debby eens kijken uit naam van Thingol hoe het hen verging. In het jaar 313 kwam het volk van Marach. Deze groep was veel groter, ongeveer zesduizend manschappen, maar het volk van Bëor kende hen, want ze hadden eerder met hen samen gereisd.
Het gebied van Estolad werd nu te klein, en er ontstond opnieuw enkele verhuizingen. Hierop antwoorden de prinsen van Noldor dat ze vrij waren om in hun gebieden te komen wonen. Ook Aegnor en Angrod zonden woord via Hank naar hen.
‘Een ieder die het wenst, is vrij om naar het gebied van Dorthonion te komen, geregeerd door de broeders Aegnor en Angrod, leenheren en broers van Finrod Felagund. ‘
Hierop werd positief gereageerd, want het volk van Bëor hadden veel ontzag voor het huis van Finarfin, en dus voor de familie van Finrod. De zoon van Bëor, Baran, leidde hen naar Dorthonion en raakte goed bevriend met Hank, de boodschapper van Dorthonion.
Ook V8power kwam uit naam van Fingon het volk van Marach toespreken. Deze mensen waren vooral blond van haar en lang van gestalte, sterk in gevecht en eerlijk. Marach was al gestorven tegen de tijd dat V8power hen bereikte, maar zijn zoon Malach leidde hen voor naar Hitlum, alhoewel enkelen achterbleven. De zoon van Malach, Magor, leidde nog meer mensen met V8 als gids naar Hitlum. In het jaar 418 werd het gebied Dor-Lomin toegekend aan Hador, de kleinzoon van Magor, geholpen door V8power die verantwoordelijk hiervoor. Ze werden geliefde en loyale kameraden tijdens het strijden tegen de troepen van Morgoth uit naam van Fingolfin en Fingon.
Ongeveer tijdens de reizen van de mensen, besloot Aredhel, zus van Turgon uit de verborgen stad Gondolin, dat ze op reis wilde gaan. Turgon had verboden wie dan ook in of uit de verborgen vallei te laten gaan, maar was bang dat zijn zus zonder zijn toestemming zou vertrekken. Daarom gaf hij zijn toestemming en wist waar ze op reis zou heen gaan. Om haar te beschermen, stuurde hij twee sterke elfen met haar mee: Graafoto en Hans.
Bij de bossen van Nan Elmoth die ze passeerden om naar de rijken van de zonen van Fëanor te gaan heerste er echter een duistere grimmige sfeer.
‘Loop niet al te ver weg, Vrouwe Aredhel, want uw broer en onze koning zou zijn woede wel eens op ons kunnen bot vieren als u iets overkomt,’ zei Graafoto.
‘Ik mag dan slechts altijd in de schaduw van Turgon gestaan hebben, zwak ben ik niet,’ wierp ze tegen.
‘Toch hebben wij een taak gekregen die wij trouw willen opvolgen,’ zei Hans, maar Aredhel was eigenwijs en zette een galop in, om haar gelijk te bewijzen. Ver raakte ze niet, want ze raakte verdwaald, en Graafoto en Hans sidderden van paniek.
Aredhel werd geschaakt door de donkere elf Ëol, een meestersmid die veel geleerd had van de dwergen, maar was verstoten door de Sindar en de Noldor haatte. Toch bleef Aredhel bij Ëol voor twaalf lange jaren en baarde hem een zoon, die ze pas na twaalf jaar een naam gaf: Maeglin. Ëol verbood hen het woud te verlaten, maar aangezet door de verhalen van zijn moeder over de Noldorijnse rijken, wilde Maeglin weg. Ëol, die vetrokken was naar de dwergen voor een korte tijd, kwam net terug en ontdekte zijn huis leeg. Ëol haalde Aredhel en Maeglin in, met zijn zwaarden Angluchal. Even raakte hij gevangen door de Sindar, die hem zijn zwaard Angluchal afnamen en toen vrijlieten.
Graafoto en Hans, die al die jaren op verzoek van Turgon naar zijn zus hadden blijven zoeken, reden haar tegemoet en hielpen haar te ontsnappen. Ze namen Ëol gevangen en keerden allen terug naar Gondolin. Turgon begroette hen verheugd, maar Ëol smeet een dolk naar zijn zoon Maeglin. Aredhel sprong voor het doel en de dolk kwam terecht in haar schouder. Snel werd ze verzorgt.
‘De wonde is niet erg. Het is niet diep, heeft geen vitale delen geraakt en ze heeft amper gebloed,’ legde Hans aan Turgon voor. Desalniettemin stierf Aredhel diezelfde nacht, want de dolk was giftig geweest. Turgon sprak toen het vonnis van Ëol uit, dat de dood betekende. Door Graafoto en Hans werd hij toen de afgrond in geworpen, en Maeglin werd door Turgon als zijn zoon aanvaard.
Het volk van Haleth kwam zeven jaar na het volk van Bëor in Thargelion, een gebied ten noorden van Ossiriand. Hier bleven ze wonen, maar ooit raakten de orks voorbij de mark van Maedhros, waardoor er velen van hen werden afgeslacht. Ze hielden dagenlang weerstand tot het bericht Maedhros bereikte. Snel stuurde hij woord naar Caranthir met DrWho. Caranthirs vestiging was gelegen aan het meer Helevorn bij de voet van de berg Rerir.
DrWho reed zo snel als hij kon met zijn paard naar het meer. Toen hij in zicht kwam van de burcht van Caranthir, reed de laatstgenoemde net uit. DrWho sprong van zijn paard en ging de donkerharige heer tegemoet. Hij herinnerde zich dat van alle zonen van Fëanor, Caranthir het bekendst was om snel kwaad te worden. DrWho slikte, en stapte op hem af.
‘Wie ben jij, om mijn pad te blokkeren?’ vroeg Caranthir. Hij droeg rijkelijke kleren, net als zijn gevolg. Het was bekend dat de dwergenhandelsroute door Thargelion liep, en hiermee zorgde Caranthir voor een eigen fortuin.
DrWho gaf de brief af en Caranthir las het. Daarna trok hij zijn zwaard uit de schede en blies een hoorn.
‘Mijn broer beveelt ons om mensen die ten zuiden van hier door orks worden belaagd, bij te gaan staan! Te paard, scherp het zwaard, rijd tegemoet naar die Haladin, het volk van Haleth!’
DrWho reed met hen mee, en enkele uren later kwam Caranthirs troepenmacht in zicht van een groep orks, met een kleiner groepje mensen.
Hij streed hen tegemoet, maar toen hij zijn strijdlustigheid liet botvieren kwam hij ongelukkig van zijn paard op de grond. Toch hield dat hem niet tegen, en alle orks werden verslagen. Caranthir zag de waarde van deze mensen in, en bood hen een stuk land aan. Plots ontschoot DrWho in woede. Had hij, de dienaar van Maedhros, geen grotere gevechten meegemaakt? Caranthir had hem zelfs niet meer aangekeken toen hij de brief had overhandigd. Hij verdiende een stuk land!
‘Niet voor Morgoth! Maar ook niet voor de Noldor!’ riep hij, en toen stak hij een man neer. Daarna een elf, en snel overmeesterden de omstanders hem. Hij werd gevangen genomen en vastgebonden aan de kant gelegd, vernederd.
Het volk bedankte Caranthir, maar besloot naar Brethil te reizen. Dit volk was klein en hield ervan om in een bos te leven. Brethil, een westers stuk bos van Doriath, buiten de gordel van Melian, werd hun woonplaats. Nog voor het gesprek ten einde liep, sprong DrWho weer recht, vrij van touw. Hij viel, bij gebrek aan wapens, Caranthir aan, maar vijf speren vonden sneller hun weg naar het lichaam van DrWho dan zijn vuisten naar Caranthir.
DrWho is gelynched, hij was de conversiewolf!
Nacht 1 gaat in en duurt tot morgenavond 22.00 uur.